Onzekerheid over de uitvoering van het beleid en over effecten

Zoals gezegd, is de uitvoering van het beleid en daarmee het al dan niet voordoen van effecten met onzekerheid omgeven. Daarom is de effectbeschrijving in dit PlanMER vooral gericht op het in beeld brengen van kansen en risico’s die in potentie kunnen leiden tot effecten. De analyse van kansen en risico’s is uitgevoerd door middel van expert judgement. Hierbij is gebruikt gemaakt van diverse onderzoeksrapporten, beleidsdocumenten en bestaande MER’en. Onzekerheden bij het identificeren van kansen en risico’s komen voort uit leemten in kennis en uit onzekerheden over autonome ontwikkelingen in en buiten de luchtvaart en onzekerheden over de nadere uitwerking en doorwerking van het beleid. Bij vervolgbesluiten is daarom nader milieuonderzoek nodig om gaandeweg een concreter beeld te vormen van de effecten voor de fysieke leefomgeving.

Voorbeelden van leemten in kennis en onzekerheden zijn (niet uitputtend):

  • Stabilisatie van vliegtuigbewegingen ten opzichte van de huidige situatie kan leiden tot afname van connectiviteit op Schiphol, dit heeft een negatief effect op de positie van Schiphol als hub-carrier: de grootte van dit risico is onzeker

  • Krimp van aantal vliegtuigbewegingen leidt tot verslechtering van de positie van Schiphol als hub-carrier en tot verdwijnen van bestemmingen: de mate waarin is onzeker

  • Er is weinig draagvlak voor het verdelen van vluchten over regionale luchthavens als overloopfunctie voor Schiphol waardoor dit principe mogelijk niet haalbaar is. Wel worden kansen gezien voor samenwerking tussen de luchthavens

  • Mate waarin geïnvesteerd moet worden in landzijdige bereikbaarheid is onzeker

  • De mate waarin biomassa kan worden toegepast

  • De haalbaarheid van 14% bijmenging duurzame kerosine in 2030 en 100% in 2050

  • De haalbaarheid van 100% elektrisch vliegen tot 500 kilometer in 2050

  • Klimaateffect van waterdamp, roet, stikstofoxiden (NOx), koolwaterstoffen en zwaveloxiden van verschillende soorten kerosine

  • Ontbreken van mondiaal (en in mindere mate Europees) draagvlak voor klimaatmaatregelen

  • Effecten van de inzet van kleinere en duurzamere vliegtuigen

  • Het tempo waarin vliegtuigen stiller worden in relatie tot de toegestane groei (na 2030)

  • De termijn waarbinnen een nieuw beleidskader geluidhinder -gebaseerd op geactualiseerde dosis-effect relaties en aansluitend bij WHO-advies- wordt ontwikkeld en ingevoerd

  • Beleid rondom stikstofemissies en -deposities in relatie tot de ontwikkeling van schonere motoren

  • RIVM eindresultaten ultrafijnstof

  • Effecten van de herindeling van het luchtruim en technische ontwikkelingen op veiligheid

  • De gewenste en benodigde veiligheidsmaatregelen nodig voor een groei van meer dan 540.000 vliegtuigbewegingen op Schiphol

  • Naar de effecten van drones en elektrische vliegen op de veiligheid zal aanvullend onderzoek nodig zijn

Om deze leemten in kennis en onzekerheden weg te nemen is extra onderzoek nodig, dan wel zullen extra metingen en berekeningen moeten worden uitgevoerd. Ook zal er bij vervolgbesluiten en nadere keuzes bij flankerend beleid meer informatie beschikbaar komen. Hiermee kunnen en hoeven niet alle bovenstaande vragen worden beantwoord. Het is niet zo dat omwille van het ontbreken van bovenstaande gegevens er geen nieuw of aanvullend beleid kan worden ingezet.